In de Tweede Wereldoorlog werd textiel een schaars product. In augustus 1940 ging het ‘op de bon’. Voor veel Haagse huisvrouwen werd het kleden van het gezin een van de vele problemen die zij het hoofd moesten bieden.

1944, Spui 258-264, Firma Van der Stigchel: 'Uit 1 laken kunnen wij 1 geïmpregneerde windjack of 2 shorts maken' | fotograaf: M. Huizinga

Textieldistributie

In augustus 1940 werd in veel etalages van kleding- en manufacturenzaken de mededeling opgehangen dat er tijdelijk geen textielproducten verkocht werden. Het textiel ging ‘op de bon’. Voortaan kon textiel alleen nog maar gekocht worden als je naast geld ook textielbonnen had. Iedere Nederlander vanaf 3 jaar kreeg 100 textielpunten die een half jaar geldig waren. De bonnen waren verdeeld in 4 categorieën, voor mannen en jongens vanaf 15 jaar, vrouwen en meisjes vanaf 15 jaar, jongens van 3 tot 15 jaar en meisjes van 3 tot 15 jaar.

Het puntenvraagstuk

Om iedereen te helpen de punten zo verstandig mogelijk te besteden, verschenen in de kranten en damesbladen tips hoe om te gaan met deze nieuwe situatie. Voor een regencape van ‘loden stof’ waren al 65 punten nodig, dan kon je daarnaast geen pyjama van 45 punten meer kopen. Iedereen werd op het hart gedrukt om toch vooral zo zuinig mogelijk met de punten om te gaan.

Textiel ABC

Het meest zuinige was natuurlijk om geen nieuwe spullen te kopen, maar om de kleding die je al had zo lang mogelijk te dragen. Daarom was het belangrijk om kleding goed te verzorgen en waar mogelijk te verstellen.

De Nederlandsche Vereeniging van Huisvrouwen gaf, onder auspiciën van het Rijksbureau voor de Distributie van Textielproducten voor den Handel, het Textiel ABC uit. In dit boekje stond uitgebreide informatie over verschillende soorten stoffen en hoe deze te reinigen en te verstellen.

Hollandia repareert

In de kranten en damesbladen verschenen ook advertenties van textielfabrieken zoals Hollandia die kleding repareerden.

“Wat er gebeurt als u zelf uw ondergoed repareert. Na één dag dragen ontstaan er gaatjes en ladders bij de verstelnaden. Dat gebeurt niét als Hollandia uw ondergoed repareert. Stuur het dus naar Hollandia via uw winkelier.”

In sommige advertenties werd nog een extra opmerking geplaatst:

“Wilt u even opletten, dat er geen ongewasschen stukken tusschen raken?”

Passen en meten

In februari 1941 werden er opnieuw textielpunten uitgereikt, deze waren 9 maanden geldig. In november 1941 volgde de derde textielkaart en pas in juni 1943 de vierde. Omdat er bijna geen textiel meer te koop was, waren deze laatste kaarten eigenlijk nutteloos. Om er voor te zorgen dat de familie toch netjes gekleed was, werden in de damesbladen diverse voorbeelden gegeven van kleding die gemaakt was uit oudere kledingstukken. Een herenkostuum kon vermaakt worden tot een mantelpak, een mantel tot een jas voor een ‘bakvisch’ en een herenjas tot een ‘jongens-plus-four’.

Gebrek aan kousen

Een groot probleem voor veel vrouwen was het gebrek aan kousen. Het repareren van een ladder in een nylon kous was lastig en zelden onzichtbaar. Veel vrouwen gingen daarom over tot het dragen van korte sokjes onder een rok. Een andere oplossing was het aanbrengen van beenbruin en het tekenen van een achternaad, waarmee het dragen van een kous gesuggereerd werd.

Pantalons voor dames

Een andere oplossing voor het gebrek aan kousen was het dragen van een pantalon. Voor de oorlog droegen vrouwen eigenlijk alleen aan het strand een zogenaamde ‘strandpyjama’ met een wijde pantalon. Maar door de omstandigheden (zoals in de damesbladen de oorlog werd omschreven) werd het steeds meer geaccepteerd dat vrouwen een broek droegen. In de Libelle werd nog wel wat tegengesputterd en gezegd dat deze dracht:

“absoluut ongeschikt is voor winkeluitstapjes in de stad en zeer zeker misplaatst in een restaurant, dat niet bij een of ander sportterrein is gelegen”.

Kinderjurk uit tafelkleed

In de loop van de oorlog werd het steeds lastiger om aan textiel te komen, en zeker voor kinderen in de groei was dat een probleem. Kinderkleding werd gemaakt van oude tafelkleden, meelzakken en van uitgehaalde wol.

U deelt de lakens uit

Door het gebrek aan textiel was er weinig te koop in de winkels. Ondernemers probeerden toch iets te verdienen. Bij de Firma Van der Stigchel aan het Spui kon men een laken inleveren waar dan een geïmpregneerde windjack of twee shorts van gemaakt werden. Ook bij de Bijenkorf werkten coupeurs en coupeuses die van een oude japon, blouse of mantel iets nieuws creëerden.

Aflevering voor de Wehrmacht

Aan het einde van de oorlog, toen de situatie voor de Duitsers steeds nijpender werd, moesten alle huishoudens en zelfstandig wonende mannen behoorlijk wat textiel inleveren ten behoeve van het Duitse leger.

Op een aanplakbiljet uit oktober 1944 werd aangekondigd dat de volgende goederen moesten worden afgeleverd: 1 wollen deken, 1 heerenhemd, 1 heerenonderbroek, 1 paar wollen heerensokken of sportkousen, 1 heerenpullover of vest, 1 heerenwinterjas of 1 regenjas. Er stond een financiële vergoeding tegenover het ingeleverde textiel, maar het is zeer de vraag hoeveel huishoudens in staat waren aan dit bevel te voldoen. Men riskeerde een huiszoeking als er geen gehoor aan werd gegeven …

Bruidsjurk uit parachutestof

Na de bevrijding bleef de textiel-schaarste bestaan. Direct na de oorlog werden door het N.V.H. (Nederlands Volks Herstel) diverse inzamelingsacties gehouden om kleding en linnengoed te kunnen geven aan mensen die niets meer hadden. In 1947 was de textielvoorraad weer een beetje op peil en werd het distributiesysteem opnieuw ingevoerd om het textiel zo eerlijk mogelijk te verdelen.

Voor feestkleding was er geen stof, waardoor veel bruiden een trouwjapon maakten van parachutezijde of voeringzijde. Ook veel doopjurken van vlak na de oorlog zijn van dit materiaal gemaakt. Pas op 3 november 1949 kwam er een einde aan de distributie van textiel.